NL ENG
Now
1996
Exhibitions
& Projects
×
HOME is where the heart is
24 Mar 2007 — 6 May 2007

SiEGRUN APPELT (AUT)
RUDY BOGAERTS (B)
ILKE DE VRIES (B)
FRANK HALMANS (NL)
ANNETTA KAPON (GRC/USA)
WESLEY MEURIS (B)
ALAIN PAIEMENT (Can)
SAMUEL ROUSSEAU (F)
PETER SCOTT (USA)
RONAN-JIM SEVELLEC (F)
PEPE SMIT/HARM VAN DEN BERG (NL)
BEATE SPALTHOFF (D)
MAURICE VAN TELLINGEN (NL)

De blik zou allereerst over de grijze vloerbedekking van een lange, hoge, smalle gang glijden. De muren zouden uit lichthouten wandkasten met glimmende koperen scharnieren bestaan. Drie prenten, waarvan de een Thunderbird, winnaar van Epsom zou voorstellen, de tweede een raderboot, de Ville-de-Montereau en de derde een locomotief van Stephenson, zouden naar een leren gordijn voeren, dat aan dikke ringen van donker gevlamd hout zou hangen en dat je met een simpel gebaar opzij zou kunnen schuiven. Dan zou de vloerbedekking plaats maken voor een bijna geel parket dat gedeeltelijk schuil zou gaan onder drie tapijten met matte kleuren.
Het zou een woonkamer zijn, ongeveer zeven meter lang en drie meter breed. Links, in een soort alkoof, zou een grote, versleten, zwartleren divan geflankeerd worden door twee boekenkasten van blank welchselhout, waarin wanordelijk op elkaar gestapelde boeken. Een kompaskaart boven de divan zou de hele breedte van het paneel bedekken. Achter een laag tafeltje, onder een zijden bidkleedje dat met drie koperen spijkers met grote koppen aan de muur bevestigd zou zijn en recht tegenover het leren gordijn zou hangen, zou een andere met lichtbruin fluweel beklede divan, die haaks op de eerste zou staan, naar een hoogpotig, donkerrood gelakt meubeltje voeren, voorzien van drie etagères die snuisterijen zouden torsen: agaten en stenen eieren, snuifdoosjes, bonbonnières, jaden asbakken, een parelmoeren schelp, een zilveren zakhorloge, een geslepen glas, een kristallen piramide en een miniatuur in een ovale lijst. En verder zouden, achter een gecapitonneerde deur, boven elkaar bevestigde planken koffertjes en grammofoonplaten dragen, naast een afgesloten draaitafel waarvan je alleen vier knoppen van geguillocheerd staal zou kunnen zien en waarboven een prent zou hangen, voorstellende De grote optocht van het Ruiterfeest. Vanuit het raam, voorzien van wit met bruine, imitatie-fouy gordijnen, zou je een paar bomen ontwaren, een piepklein parkje en een stukje straat. Een met papier en pennendozen beladen schrijfmeubel met een gordijntje zou vergezeld gaan van een rieten leunstoeltje. Een pronktafeltje zou een telefoon, een leren agenda en een blocnote torsen. Vervolgens, achter een andere deur, voorbij een lage, vierkante boekenmolen, waarop een met gele rozen gevulde, cilindervormige vaas met blauwe decoraties zou staan en waarboven een in een mahoniehouten lijst gevatte, langwerpige spiegel zou hangen, zou een smal tafeltje met twee met een Schotse ruit beklede bankjes je naar het leren gordijn terugvoeren.
Alles zou bruin, oker, vaalrood en geel zijn; een wereld van enigszins gedempte kleuren, met zorgvuldig, bijna precieus gedoseerde tinten, te midden waarvan een paar helderder plekken zouden opvallen, het bijna schreeuwerige oranje van een kussen, en een paar veelkleurige boeken, verdwaald tussen de gebonden delen. Overdag zou het binnenstromende licht dit vertrek, ondanks de rozen, een beetje triest maken. Het zou een vertrek voor /s avonds zijn. En ‘s winters zou het dan met de gordijnen dicht en een paar lichtpunten, de hoek met de boekenplanken, de kast met de platen, het schrijfmeubel, het lage tafeltje tussen de twee canapés, de vage weerspiegelingen in de spiegel -en de grote donkere regionen, waar alles zou glanzen, het gepolitoerde hout, de zware kostbare zijde, het geslepen kristal en het soepel geworden leer, zou een vredig toevluchtsoord zijn, een land van geluk.
De eerste deur zou toegang geven tot een slaapkamer, met op de vloer een licht tapijt. Een groot Engels bed zou de hele achterwand in beslag nemen. Rechts zouden twee smalle, hoge boekenrekken, aan weerskanten van het raam, een paar onvermoeibaar herlezen boeken, albums, een paar pakjes speelkaarten, potjes, halssnoeren en pruilaria bevatten. Links zouden een oude eiken kast en twee klerenstandaards van hout en koper tegenover een kleine met fijn gestreepte grijze zijde beklede crapaud en een toilettafel staan. Door een half openstaande deur, die toegang zou geven tot een badkamer, zou je dikke badjassen ontwaren, koperen kranen met een zwanehals, een grote verstelbare spiegel, een paar Engelse scheermessen en hun groenleren etui, flacons, borstels met hoornen handvat en sponzen. De wanden van de slaapkamer zouden met sits behangen zijn: het bed zou bedekt zijn met een Schotse plaid. Een nachtkastje, aan drie kanten voorzien van een opengewerkte koperen rand, zou een zilveren kandelaar waarboven een kap van heel lichtgrijze zijde torsen, een vierhoekig klokje, een roos in een glas met een voet en, op de onderste plank, opgevouwen kranten en een paar tijdschriften. Iets verder, aan de voet van het bed, zou een grote poef van echt leer staan. De gordijnen van voile voor de ramen zouden langs koperen roeden glijden: en de grijze overgordijnen van dikke, wollen stof zouden half dicht getrokken zijn. in de schemering zou het nog licht zijn in het vertrek. Aan de muur, boven het voor de nacht opgemaakte bed en tussen twee Elzasser lampjes, zou de wonderlijke lange smalle zwartwit foto van een vliegende vogel door zijn enigszins formele perfectie verrassen.
De tweede deur zou op een werkkamer uitkomen. De wanden zouden van boven tot beneden schuilgaan achter boeken en tijdschriften, met hier en daar, om de opeenvolging van gebonden en ingenaaide boeken te doorbreken, een paar prenten, tekeningen en foto’s -de Heilige Hiëronymus van Antonello de Messina, een detail van de Zege van Sint-foris, een gevangenis van Piranese, een portret van Ingres, een met de pen getekend landschapje van Klee, een zwartbruine foto van Renan in zijn werkkamer in het Collège de France, een warenhuis van Steinberg, de Melanchton van Cranach-bevestigd op tussen de boekenplanken aangebrachte houten panelen. Een lange Lotharinger tafel, een beetje links van het venster en enigszins schuin staand, zou bedekt zijn met een grote rode onderlegger. Houten centenbakjes, lange pennenkokers en allerlei potjes zouden potloden, paperclips, nietjes en krammetjes bevatten. Een glazen baksteen zou als asbak dienen. Een rond zwartleren doosje, versierd met arabesken van fijn goud, zou met sigaretten gevuld zijn. Het licht zou afkomstig zijn van een oude, moeilijk verstelbare bureaulamp, voorzien van een groene opaalglazen kap in de vorm van een oogscherm. Aan weerszijden van de tafel zouden, bijna recht tegenover elkaar, twee leunstoelen van hout en leer met hoge rugleuningen staan. Nog verder naar links zou een smalle tafel, tegen de muur, bijna onder de boeken bezwijken. Een flesgroene leren clubfauteuil zou naar grijsmetalen ordners, en lichthouten kaartenbakken leiden. Een derde, nog kleiner tafeltje zou een Zweedse lamp en een met een wasdoeken hoes bedekte schrijfmachine torsen. Helemaal achterin zou zich een smal bed bevinden, met een overtrek van ultramarijn fluweel en overdekt met kussentjes in allerlei kleuren. Op een geverfd houten krukje, bijna in het midden van de kamer, zou een op naïeve wijze gedecoreerde, zogenaamd antieke globe van nieuwzilver en papier-máché staan. Achter het bureau en half gemaskeerd door het rode venstergordijn, zou een geboend houten trapje langs een koperen stang kunnen glijden die rond de kamer zou lopen.
Het leven daar zou makkelijk zijn, zou simpel zijn. Alle verplichtingen, alle problemen die het materiële leven met zich meebrengt zouden op eenvoudige wijze opgelost worden. Er zou iedere ochtend een werkster komen. Om de twee weken zou iemand wijn, olie en suiker komen brengen. Er zou een grote, lichte keuken met blauwe tegeltjes, versierd met wapens, zijn, en met gele arabesken gedecoreerde porseleinen schotels met een metalige glans, overal kasten, een mooie blankhouten tafel in het midden, krukken en banken. Het zou aangenaam zijn er iedere ochtend na een douche en, net aangekleed, te komen zitten. Er zou op de tafel een grote aarden boterpot staan, potten jam, honing, toast en in tweeën gesneden grapefruits. Het zou vroeg zijn. Het zou het begin van een lange meidag zijn.
Ze zouden hun post openmaken en ze zouden hun kranten openvouwen. Ze zouden hun eerste sigaret opsteken. Ze zouden hun woning verlaten. Hun werk zou hen alleen een paar uur ‘s ochtends in beslag nemen. Ze zouden elkaar terugzien bij de lunch, waarbij ze al naar het hun uitkwam een sandwich of geroosterd vlees zouden eten; ze zouden op een terras koffie drinken en vervolgens langzaam naar huis lopen.
Hun woning zou zelden op orde zijn, maar juist de wanorde zou er de grootste charme van zijn. Ze zouden er zich nauwelijks mee bezig houden, ze zouden er leven. Het huiselijk comfort zou hun een vaststaand feit lijken, een eerste gegeven, een natuurlijke staat. Hun aandacht zou naar iets anders uitgaan: naar het boek dat ze zouden openslaan, naar de tekst die ze zouden schrijven, naar de plaat die ze zouden beluisteren en naar hun dagelijks hervatte dialoog. Ze zouden blijven werken. Daarna zouden ze ‘s avonds thuis eten of ergens gaan eten; ze zouden hun vrienden treffen; ze zouden samen gaan wandelen.
Ze zouden soms het idee hebben dat er een heel leven op harmonieuze wijze zou kunnen verlopen tussen die achter boeken verscholen wanden, tussen die voorwerpen, zo volmaakt onderworpen dat zij uiteindelijk zouden zijn gaan geloven dat ze altijd al uitsluitend voor hun gebruik door hen geschapen waren, te midden van deze mooie, eenvoudige, zachte, lichtende dingen. Maar ze zouden niet het gevoel hebben dat ze eraan gekluisterd waren: op sommige dagen zouden ze op avontuur gaan. Geen enkel plan zou onmogelijk voor hen zijn. Zij zouden geen rancune, geen bitterheid en geen afgunst kennen. Want hun financiële middelen en hun verlangens zouden in ieder opzicht met elkaar in overeenstemming zijn. Ze zouden dat evenwicht geluk noemen en zouden het dank zij hun vrijheid, hun wijsheid en hun ontwikkeling weten te bewaren en op ieder moment van hun gezamenlijke leven weten te ontdekken.

Georges Perec “De dingen. Een verhaal uit de jaren zestig” (1965)

Siegrum Appelt (AUT) ‘Intérieur nr. 7 & nr.153’, 1998-2005
De werken ontstaan tijdens hotelbezoeken op verschillende reizen.
Siegrun noemt ze ‘lege kijkmomenten’. Het zijn in een diffuus licht gedoopte, niet onmiddelijk herkenbare uitsnedes, hoeken van kamers, onderdelen van behangpapier,gordijnen of verlichtingsarmaturen.
Het is alsof je uit het hotelbed naar deze ondefinieerbare details kijkt en ze gelijdelijk aan beter waarneemt.
Onscherp en gedeeltelijk vervloeien de beelden in elkaar. Er ontstaat een overeenkomst tussen het gefilmde beeld en de menselijke waarneming van dit soort plaatsen.

Rudy Bogaerts (B)
‘J’ ai appris a dessiner chez moi’, 2006
‘Wallpaper’, 2006

Ilke De Vries (B) ‘360°’
llke de Vries heeft met de videocamera een ‘rituele’ beweging gemaakt rond het Theaterplein in Antwerpen, filmend vanuit de woningen op de eerste verdieping.
Ze nam een zodanige positie in dat zowél de betreffende woonkamer als het beeld van het plein door het raam zichtbaar zijn. Door een perfecte organisatie met de bewoners en het plaatsen van een soort rail door iedere woonkamer kon de camera vanuit eenzelfde hoogte een geleidelijke beweging maken, waardoor je het betoverende gevoel krijgt dat de camera zonder de weerstand van muren door alle gebouwen en woningen schuift.

Rudy Bogaerts (B)

Frank Halmans (NL)
‘Mijn atelier als stofzuiger’ (Collectie Artbank, Den Haag)
Een stofzuiger in de vorm van een atelier met een gedetailleerd uitgewerkt interieur: het werk is een metafoor voor het kunstenaarschap. Het buiten het atelier opgezogen stof daalt neer in het atelier en wordt getransformeerd in materiaal voor nieuwe werken.

‘Vedute’ (Collectie Vedute)
‘Vedute’ is gemaakt in opdracht van de Stichting Vedute: ‘een bibliotheek van ruimtelijke manuscripten’, een verzameling driedimensionale objecten die als gevisualiseerde gedachten het begrip ruimte zichtbaar zouden maken.

Het is een model van de bovenste laag van een huis en het verbeeldt de fysieke begrenzing van een mentale ruimte. 
Het werk doet qua vorm denken aan de uit opgravingen bekende overblijfselen van de vroegste mensachtigen: platte schedeldakjes met geprononceerde wenkbrauwen waarbij de bovenste boog van de oogkassen nog net zichtbaar zijn.

Annetta Kapon (GRC/USA)
‘collection d’hiver’, 2007
‘photography lesson’, 1990
‘Blues for Moses’, 2007
‘Naturalisation 1 & 2’, 2006

‘Owls to Athens’

“Normaal gezien hechten we weinig belang aan een plafond, afgezien van een plaats waar we dingen aan hangen. In het werk ‘Owls To Athens’ (een gezegde: iets toevoegen aan een plaats waar er al genoeg van is) groeien kussens uit een sofa, tot ze het plafond raken. Het brengt het werk van Judd, Claes Oldenburg en Matta Clark in herinnering, maar ook de Cariatyden, pijlers van een huis en familie.
In dit werk worden kussens een architecturale zuil die het gebouw rechthoudt, en tevens een goeiende vom die het plafond uit haar voegen lijkt te duwen. 
Tevens brengt deze sculptuur mijn interesse in huiselijkheid en architectuur naar voor, en, misschien ook, de erotiek die schuil gaat in de kussens...”

Wesley Meuris (B) ‘Cage for Galago Crassicaudata’, 2005 (Collectie SMAK, Gent)
Sinds 2004 ontwikkelt Wesley Meuris een zoölogisch classificatiesysteem voor dieren. Kooien in dierentuinen worden doorgaans ontworpen in overeenstemming met de noden en leefbaarheid voor een bepaalde diersoort opdat deze kan overleven in een artificiële context. Daarnaast zijn elementen zoals architectuur, controle en zichtbaarheid belangrijk.

“Zonder genietend subject is de lege dierenkooi niet eens een idee van de verbeelding. Hieraan dient toegevoegd dat het kunstwerk alleen maar bestaat voor een genietend subject dat bijzonder ‘beschaafd’ is, intelligent en in staat tot esthetisering. De emotie mondt niet uit in geroep over dierenrechten of in tranenopwellingen. Er wordt veeleer geidentificeerd, gecontroleerd, bevraagd, maar steeds met de intelligentie van de homo aestheticus.
Meuris doet beroep op het vermogen tot esthetiseren, en alleen de esthetische blik (wars van elke interesse in de functie en de praktijk), met haar voyeuristische inslag, ziet het Ding zoals het is: een conglomeraat van pertinente bouwstrategieën, een proto-ethiek, een oproep tot het verstand en het gemoed van de home aestheticus.”
Herman Parret

Alain Paiement (CAN) ‘Living Chaos’ (Courtesy Contretype, Brussel)
De kunstenaar houdt zich bezig met een soort van fotografische ‘mapping’: alle plaatsen worden in minutieuze collages gedetailleerd in kaart gebracht. Vervormingen, onwaarschijnlijke verbindingen, wijzigingen in schaal/gezichtspunt en diverse breuken tussen de fragmenten tonen allemaal het artificieel karakter van het procédé en plaatsen ons zodoende tegelijkertijd ver én dicht bij de in kaart gebrachte werkelijkheid.
‘Living Chaos’ brengt een gebouw  zowel van binnen als van buiten in kaart. Het wemelt van de details die het leven weergeven van een inwoner.
Het formaat brengt de panoramische geschiedenistaferelen in herinnering, die verschillende verhalen in één uitgebreide ruimte opnemen. 
Het mapping concept is archeologisch. Het wordt hier bedacht als het over elkaar leggen van momenten in een diachronische voorstelling.

Samuel Rousseau (F) ‘Plastikcity (the poetics of a shantytown)’, 2006 (Courtesy Aeroplastics contemporary, Brussel)
“Cities are a collection of many things: memories, desires, linguistic signs; every book of economic history explains that cities are places of exchange, but such exchange is not just commercial- it's also the exchange of words, of desires, of memories.”
Italo Calvino, Invisible Cities, 1972

Plastikcity bestaat als een installatie die het midden houdt tussen een autonome sculptuur en een archtitecturaal model.

Peter Scott (USA) ‘Untitled (Suspect)’, 2002-2007
Het werk focust op angsten die in ieders verbeelding leven en die gestimuleerd worden door het Amerikaanse gezag dat een ‘war on terror’ inzet. De nieuwsmedia geven de voorkeur aan sterke emoties boven nuchterheid. De politiek van angst die beoefend wordt in Amerika en Groot Brittanie heeft een nachtmerrie-achtige wereld gecreëerd waarin ‘wij’ waaakzaam moeten zijn tegenover ‘zij’ die een constante bedreiging vormen voor ‘onze’ waarden.

In de elegante, met houten lambrizering omringde Voorkamer, komen tekeningen van personen die opgepakt werden in deze ‘war on terror’ tevoorschijn van achter het behangpapier, een huiselijk element dat meestal comfort en veiligheid suggereert.
Een gevoel van onzekerheid duikt op als de gezichten te voorschijn komen of verdwijnen achter de satijnen strepen en moiré-motief. De veilige muren van een huis blijken niet te zijn wat ze pretenderen en zorgen voor een psychologische breuk.

“On September 13, 2002, a woman who was sitting near three ‘middle eastern looking’ men in a family restaurant claimed she heard them planning an attack; they were going to “bring it down’. Their appearance suggested to her that they were discussing a terrorist act. She notified the police after they left, and 400 miles away in the men were stopped based on her suspicions, and questioned for 12 hours as their two cars were searched. After their release, news helicopters pursued them for miles along the Florida state highway where they were detained. In a television interview later, they explained they were talking about bringing down a third car from Michigan to the medical school where they were enrolled. Few in law enforcement accepted this explanation, insisiting at the very least , that the men had perpetrated a hoax that deserved punishment. Some of the mens faces appear in this room, along with others who have been caught up in the ‘War on Terror’ dragnet and remain imprisoned in secret detention centers or notorious places like Guatanomo Bay, or have been freed after years being detained without charge.”

Ronan-Jim Sevellec (F)
‘Rumeurs et murmures’,1998
‘Antichambres et vestibules’,1999
‘La petite évasion’, 2000
‘La fin du jour’, 1999


“Aan de kaai van de Elorn in Landerneau stond een café waarvan de pui bewerkt was met kleine stukjes blauwe mozaïek met hier en daar enkele vergulden versierselen. Het motief kan ik mij niet meer herinneren, maar de schittering des te meer. Met mijn beperkt vermogen tot vergelijken als zesjarige, beschouwde ik die gevel als realisatie van weergaloze pracht. Ik denk dat ik er van droomde om later een van de uitverkorenen te worden die zoiets konden maken.”

“Elke keer als ik een laagje verf op een karton of een doek aanbreng, of meer nog als ik een kijkdoos opbouw, heb ik het gevoel een ritueel uit te voeren dat zeer dicht in de buurt komt van de nieuwsgierige zoeker die een net spant in het bos om iets natuurlijks te vangen. En zoals hem wacht ik op de verrassing. Het zijn net deze opeenvolgende momenten die zich weldra zullen kristaliseren in een of andere verstolling die voor mij het belangrijkst zijn.”

“Celui qui saura destiller cette impatience - envers du confort des plus redoutables certitudes - qui fera que l’oeuvre naissante devienne le point de convergence de toutes mes intentions et que se precise l’image a ce jeu ou il serait tellement inconvenant de jouer chicement, ou tous les revelateurs sont permis, tous les coups autorises et aucun risque vraiment exclu.”

“Weet je, ik denk dat mijn gebruik van miniaturen in de eerste plaats het enige middel is om grote volumes weer te geven. Bovendien zegt niemand van een schilder die zijn chevalet voor een kathedraal of een berg plaatst, dat hij een minatuur van het een of het ander maakt. Hij ‘reduceert’ het motief tot het volume dat bij zijn doek past en brengt het daardoor beter in beeld.”

Pépé Smit (NL) ‘Les Fleurs du mal’, 2003 (Courtesy Aeroplastics contemporary, Brussel)
“Wie een snelle blik over de foto van Pépé Smit laat glijden, zou even kunnen denken dat het hier om een suikerzoet plaatje gaat. Wie zijn blik even laat rusten ziet een heel andere wereld opdoemen. Een duistere kant maakt zich meester van het beeld. Cynisme, humor, verwijzingen naar sexualiteit en een hier en daar gevaarlijk spel met taboe's, maken zich los en staren de kijker recht in het gezicht. Hoe verlekkerder de blik zich op het beeld richt, des te harder wordt hij teruggekaatst.

Liefde en wreedheid zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Smit houdt ervan om hier op een huis-, tuin- en keuken-manier mee te spelen. Zij heeft oog voor het alledaagse karakter van deze mechanismen, die in haar werk misschien nog duidelijker tot hun recht komen dan in een SM-kelder. Schuld en onschuld ontmoeten elkaar op het scherpst van de snede.”
Margriet Kruyver

Pépé Smit/Harm van den Berg (NL) ‘Home Go Home’, 2006
In ‘Home Go Home’ is er in eerste instantie niets aan de hand. Een jongeman drinkt thee met zijn ouders in het ouderlijk huis. De tijd lijkt hier stil te staan, de sfeer is ontspannen maar benauwd. Als de jongeman plotseling de kamer verlaat gaan beeld en geluid ieder een eigen leven leiden.

Beate Spalthoff (D) Inside out I, II, III, IV, 2005
Een reeks van ogenschijnlijk gelijke ramen, die bekeken worden van binnenuit, tonen niets anders dan zichzelf, weliswaar in een vreemde vleeskleur.Alhoewel de doeken gelijk zijn van formaat, zijn de afgebeelde raampjes lichtjes verschillend in verhouding en hoek, waardoor een oncomfortabel ritme wordt verkregen.
De beelden zijn allemaal vanuit de verbeelding gemaakt waardoor het eerder prototypes worden dan fotorealistische afbeeldingen. Het gebruik van vele lichte melkachtige kleuren suggereert een licht of een soort van aura dat doorschemert. Mistige onzekerheid.

De werken worden zo geinstalleerd opdat de vragen omtrent het werk doorlopen in de ruimte en de ultieme vraag blijft: wat is het beeld, wat is representatie en waar stopt het werk?

Maurice Van Tellingen (NL)
‘Entrance’, 2004
‘Shadowman’, 2002
‘Hall’, 2006
‘Sleepingroom’, 2005
‘Kitchen’, 2005
‘Window’, 2005


Van Tellingen is gefascineerd door die momenten waarop niets gebeurt, maar waarop iets zou kunnen gebeuren. De toeschouwer verwacht dat er iets gáát gebeuren: het tikken van een klok, een halfopen deur, een ruisende televisie verraadt de aanwezigheid van mensen. De mens wordt geconfronteerd met een onophoudelijke stroom informatie en constante interactie. De lege, verlaten ruimten van Van Tellingen zijn rustpunten in deze snelle en drukke wereld. De sfeer die hij in elk werk inbouwt, dient de beschouwer een moment mee te nemen in de realiteit van het object, als een ervaring, een herinnering of een emotie.

“Ik lever een basisframe van een kamer met als doel dat de ruimte kan materialiseren in de verbeelding van de beschouwer.”

 

+
< >
×

text image
acquire