NL ENG
Nu
1996
Projecten &
Tentoonstellingen
×
Frederic Geurts & Jens Brand
7 Jun 2003 — 12 Jul 2003

De kunst als stiltegebied
FRANCIS SMETS

De actuele kunst is over het algemeen geen stille kunst. Ik zou deze kunst eerder ‘rumoerig’ noemen. Niet in de letterlijke betekenis misschien  – ze maakt niet noodzakelijk veel lawaai – maar in de betekenis van: ze is erop uit nogal veel drukte te veroorzaken. Ze is excessief, of toch minstens vaak opzichtig, theatraal. 
Dit heeft ongetwijfeld zijn redenen. 
Er zijn stevige argumenten om te stellen dat schoonheid vandaag een onmogelijke categorie geworden is. Schoonheid heeft inderdaad iets met verzoening en met eenheid te maken. Met de mogelijkheid, het vertrouwen, de verwachting, het vooruitzicht zelfs dat deel en geheel, mens en wereld (in de zin van de totaliteit van alles wat is) verzoend zullen/kunnen worden. Schoonheid houdt een belofte van verzoening en van geluk in. 
De actuele kunst legt exclusief de nadruk op de gebrokenheid. Ze is gewild fragmentarisch. Ze wijst elke mogelijkheid van betekenis die we aan de wereld menen te kunnen geven, af. Ze houdt de teleurstelling of de wanhoop over de onverzoenlijkheid in stand. Ik begrijp dus wel de relevantie van dit hardnekkige zoeken naar het irrelevante of het betekenisloze als de gebroken betekenis. 
De nadruk moet in dat geval komen te liggen op de presentatie, het zich-presenteren. Het kunstwerk moét een zekere theatraliteit hebben. Het moet zeggen: hier gebeurt. Deze kunst is wezenlijk rumoerig.

Waarom een inleiding over het rumoer? Bij het bezoek aan de tentoonstelling was mijn eerste – en laatste – indruk één van verademing, namelijk van een oneindige stilte die van beide werken uitgaat. 
Er is dus toch ook nog een stille kunst. 
De hele vraag is dan: wat maakt deze werken zo stil? Ik denk dat de ervaring van stilte afkomstig is van een zeker herstel van de verbondenheid tussen ik en het grotere geheel. Het zijn werken met een vergezicht, of eerder een ver-weg-gezicht. Ze hebben zowel iets verdwijnend als iets opgaand in het onbestemde elders. 
Of is het eenvoudigweg omdat ze opnieuw durven dromen, na de ontgoocheling?
Zonder opnieuw voor schoonheid te kiezen, keren ze terug naar de wortels ervan.

Ellips van Frederic Geurts incarneert – ik kies dit woord niet zomaar, want het is zeer fysiek, het heeft body – een verlangen om ‘in de wolken te zijn’. Letterlijk: te vervluchtigen tot een mistsluier, te verdampen, op te stijgen en samen verder te reizen met de voorbijtrekkende wolken. Maar ook overdrachtelijk: hun roes te delen, die toch buitengewoon moet zijn. De wolken zijn vrij om te gaan waar de luchtstromen hen brengen. Zij zijn aan geen enkel doel gebonden. De ware nomaden, nergens vandaan, nergens naartoe. Hun enige blijvende band met het vasteland is de schaduw die ze permanent op de aarde werpen, als een teken om hen te vervoegen. Dit object lijkt op de uitnodiging in te gaan. Het wordt reeds transparant. Het onthecht zich (of drukt dit verlangen uit) van zijn gebondenheid. Aan zijn ene zijde zoekt het een (uit)weg tussen de wanden die het omsluiten, zo al niet gevangen houden. Aan zijn andere zijde komt het los van zijn laatste raakpunt met de aarde, het zweeft. Het is reeds in de eerste fase van de extase, die erin zou bestaan tussen aarde en hemel te zijn. Dit ‘zou’ is hier belangrijk. Vergeten we vooral niet dat we in onzekerheid worden gelaten of de aanzet wel een vervolg kan krijgen. Kan het ooit meer dan een verlangen worden? Het is immers terzelfdertijd met alle tentakels van zijn lichaam aan de aarde gebonden. Voorlopig blijft het een droom. 
Hoe tegenstrijdig zijn gestalte ook is met deze van de wolken – Ellips is geometrisch, materieel, heeft een vaste vorm, de wolken zijn vormeloos, organisch, onstandvastig – het drukt een geloof uit dat het kan overgaan in zijn tegendeel. Of beter nog: het besef dat tegendelen, zelfs al zullen ze allicht nooit verzoend worden, ook nooit zullen ophouden elkaar te zoeken.

Aan de DVD-projectie Stille Landschaft van Jens Brand gaat vooreerst al een duidelijke stellingname vooraf. De bezoekers worden slechts één per één toegelaten in een soort isoleercabine. Hij of zij vertoeft er zo lang als wenselijk is. Kunst is iets dat men in eenzaamheid de nodige tijd gunt om tot zich te nemen.
De afzondering heeft hier bovendien een diepere grond. Er is een andere reden waarom we alleen moeten zijn. De toeschouwer moet namelijk het gevoel hebben dat hij in het centrum staat en dat kan slechts één enkel punt zijn. We bevinden ons in een zeer merkwaardig landschap in de Makgadigadi in Botswana. Het unieke van de plek is dat, welke richting we ook uitkijken, de horizon overal even oneindig is. Nergens wordt hij onderbroken door een referentie om afstanden te schatten of om ons te oriënteren. In dit landschap maakt de camera vanuit het middelpunt een langzame cirkelbeweging waarbij hij de horizon voorzichtig aftast alsof hij toch naar enig teken zoekt dat een mogelijke houvast biedt. Hij vindt evenwel niets. Overal is de horizon even onvatbaar, even leeg, even onbereikbaar. Eén onmetelijke lijn tussen hemel en aarde. De cirkelbeweging van de camera sluit weer bij zichzelf aan en herhaalt tot in het oneindige zijn travelling. Dat laatste woord is hier werkelijk van toepassing. De toeschouwer wordt als een kompasloze reiziger achtergelaten in een universum zonder grens en zonder richting.
Het resultaat van de beweging die de camera beschrijft, is een oneindige cirkel. Van een oneindige cirkel is het middelpunt overal en dus nergens. Zo worden we terzelfdertijd uit het middelpunt gerukt waar we in menen te vertoeven. Deze paradox maakt ons tot onzekere of verwonderde bewoners in een nog te stichten wereld. 
Levert de camerabeweging geen enkel teken op? Toch wel. Op het einde van zijn cirkelbeweging verschijnen voetafdrukken in het zand. Ze vormen een fragiel pad. Een spoor van de doortocht van een mens in het immense universum: kwetsbaar, tijdelijk, vergankelijk. Of misschien toch de droom van een oase aan de einder, een rustpunt waar we altijd naar uitkijken?

 

 

+
< >
×

tekst beeld
koop