& Projects
Publications
Tussen 1965 en ’75 zijn de conceptuele en minimale kunst bijzonder invloedrijke (avantgarde) kunststromingen in Amerika en Europa.
Werner Cuvelier, 26 jaar oud in 1965, raakt gefascineerd door de inhoudelijke helderheid en de compromisloze attitude die daarmee samenhangen. Hij maakt in de daaropvolgende twintig jaar conceptueel werk, waarin de zichtbare kenmerken van ‘gevonden’ onderwerpen (bruggen van Gent, de inwoners van een Spaans dorp, de Cestus-piramide in Rome…), op een afstandelijke en systematische manier genoteerd worden. C. maakt hierbij gebruik van een onderkoelde, neutrale beeldtaal.
Op het einde van de jaren ’80 transformeert zijn werk zich meer en meer tot pure schilderkunst, waarbij de Gulden Snede(1) en de beroemde getallenreeks van Fibonacci(2) steeds terugkerende, (zowel feitelijke als beperkende) uitgangspunten zijn. Die beperking beschouwt C. evenwel als een bevrijdende factor, waardoor romantische kunstbegrippen als ‘inspiratie’, ‘authenticiteit’ en ‘genie’ sterk worden gerelativeerd. C. maakt in die periode ook kennis met het werk van de Franse schrijver Georges Perec (1936-1982) en ontdekt belangrijke overeenkomsten tussen de literatuuropvattingen van Perec en zijn eigen artistieke praktijk. P. beschouwde schrijven als een ambachtelijke bezigheid die zich volgens duidelijk formele regels voltrekt; literatuur diende - ondanks die formele regels - altijd te verwijzen naar een maatschappelijke werkelijkheid.
Het werk van Cuvelier zou men als ‘klassieke’ (schilder)kunst kunnen definiëren, maar dan eerder in de betekenis die Dirk Lauwaert aan dit begrip geeft: “Klassiek is het kunstwerk (of het denkwerk) dat de grootste vrijheid realiseert binnen de strakste vorm. Klassiek is de synthese van norm en vrijheid- van een norm die begrepen, doorwerkt en aanvaard is; van een norm die tot leven is gekomen”.(3)
(1) De Gulden Snede (Lat.: sectio aurea of sectio divina), of de verdeling van een lijnstuk in twee delen, waarvan het kleinste deel (U) zich tot het grootste (V) verhoudt als het grootste tot het geheel, dus U:V = V: (U+V).
(2) Fibonacci, getallen van; door Fibonacci in 1202 gepubliceerde rij van getallen; elk getal van de rij (behalve de eerste twee) is gelijk aan de som van de twee voorafgaande getallen. Het begin van de rij is als volgt: 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55,... Deze rij getallen speelt een rol in de beschrijving van verscheidene natuurprocessen. Bij Fibonacci zelf werden ze gebruikt om het aantal nakomelingen van één konijnenpaar te tellen.
(3) Fragment uit het essay: ‘Niet de anekdote, wel de manier. Over Edward Hopper’ Uit de essaybundel ‘Artikels’ van Dirk Lauwaert (uitgeverij ‘De Gelaarsde Kat’)